Akte 2
Mijn vrouw was dood.
Zeiden ze. Maar ik kon haar horen.
Iedereen huilde en
schreeuwde, baadde in tranen
Ik luisterde naar de
zang in mijn dove oren,
Haar roep uit de diepte,
ook daar schijnen de manen
Als de wanhoop aanklopt
en de angst komt aanrollen,
Kruipt de spanning op de
ketting: het zachte breken
Van de schakels tussen
mens en god; dit uithollen
Maakt de kunst tot
louter vorm, een machteloos smeken.
Maar ik weende niet, gaf
niet toe en stemde mijn lier,
Ik zocht een
olifantenpad, een helse afslag
Waar zij beneden aan het
eind ervan zou wachten
De onderwereld zag een
gewond maar strijdend dier
Geen compromis zocht ik:
leven of dood, nacht of dag
Ik hoonde de realisten,
die mij uitlachten
C. Gijsen
____________________________________________ |